Zoëlho, op naar een bewuste levensstijl.

Antilichamen            

 

          Laatste bijwerking : 2021.11.19

 

 

of antistoffen.

 

Alle antistoffen zijn eiwitten (gammaglobulinen of Ig), die "immunoglobulinen" worden genoemd. Zij worden geproduceerd door B-lymfocyten (witte bloedcellen of WBC). Immunodeficiëntie (samen met het Cytokine-syndroom) kan optreden indien onvoldoende (hypogammaglobulinemie) of geen Ig (agammaglobulinemie, ziekte van Bruton) worden aangemaakt.

 

Een tekort aan immunoglobulinen (of hypogammaglobulinemie) komt frequent voor en kan de oorzaak vormen van zowel acute als chronische infecties.

 

Polyvalente immunoglobulinen : GAMMANORM°, HIZENTRA°, OCTAGAM°, MULTIGAM°. PRIVIGEN°

 

Het zijn Y-vormige eiwitmoleculen die kunnen reageren met een specifiek antigeen.

 

    • de binding met het antigeen gebeurt via het variabele Fab-gedeelte (Fragment Antigen Binding sites) : 2 bindingsplaatsen (determinanten) voor antigenen zijn beschikbaar op een antilichaam. Deze determinanten zijn opgebouwd uit 4 eiwitketens samengehouden door disulfide bruggen (er is dus veel zwavel nodig voor een goede immuniteit). In dit variabele Fab-gedeelte van het antilichaam komen specifieke aminozuursequenties voor die het toelaten om een specifieke antigene determinant of epitopen te herkennen. Deze epitopen vormen een "sleutel-slot" mechanisme met de cellen van de Peyer's plaque in de darm.

 

Men spreekt van een "kruisreactie" als eenzelfde antilichaam in staat is zich te binden aan verschillende antigenen omdat de antigene determinanten sterk op elkaar gelijken.

 

    • de onderkant van de Y is het vaste Fc gedeelte (Fragment Crystallizable site), dat niet helpt aan de herkenning, maar met het koppelen aan o.a. fagocyten en mestcellen en voor de activatie van de complementcascade (zie : "Immuunrespons").

 

Dank zij het Fc-gedeelte gaan de antilichamen andere elementen (macrofagen, Natural Killer cellen) aantrekken die zich ook gaan hechten aan de indringer om deze te vernietigen.

 

 

Antistoffen komen voor in 5 klassen :

 

    • immunoglobuline A (IgA) : vooral aanwezig thv de slijmvliezen (wanden van de neus, de darm en het urogenitaal kanaal, maar ook in moedermelk, tranen, speeksel) ; hebben een eerder mechanische rol door fixatie van de indringer nog voor de penetratie in het organisme. IgA antilichamen zijn betrokken bij de bescherming van de neus- en darmwand tegen invasies met micro-organismen. IgA worden waarschijnlijk aangemaakt door de galblaas en geraken vervolgens in de dunne darm via de galleiders.

 

    • immunoglobuline D (IgD) : vooral thv van de celmembraan.

 

    • immunoglobuline E (IgE) : antilichamen, vooral gezien bij allergische reacties zoals rhinitis, urticaria, astma en andere atopische ziekten. Zij helpen ook het organisme beschermen tegen parasieten. Een verhoging in het bloed van de IgE antilichamen verwijst dikwijls naar vroegere ernstige allergische reacties. IgE wordt gemaakt door B-lymfocyten, die een belangrijk onderdeel vormen van het immuunsysteem. B-cellen maken ook verschillende andere soorten antistoffen. Slechts een heel klein aantal B-cellen maakt IgE.

 

    • immunoglobuline G (IgG) : heel specifiek en sterk werkzaam in het bloed ; zijn de pijlers van een goede immuniteit en een sterk verdedigingssysteem tegen antigenen waarvoor ze werden geproduceerd. IgG antilichamen worden door B-lymfocyten aangemaakt wanneer dezelfde kiemen het organisme opnieuw aanvallen. Deze antilichamen kunnen betrokken zijn bij voedingsallergieën en bij het optreden van een anafylactische shock.

 

Soms is het totaal niveau van IgG-antilichamen in het bloed normaal terwijl de concentratie aan één of meerdere onderklassen IgG laag is. Een normaal gehalte IgG, zonder normale waarden voor elke onderklas,  kan dus misleiden. Er bestaan 4 IgG onderklassen : IgG1, IgG2, IgG3 en IgG4. Voor de detectie en dosering van IgG concentraties in het bloed gebruikt men in het algemeen de ELISA test (Enzyme Linked ImmunoSorbent Assay). IgG3 zijn de kleinste en zijn in het organisme inzetbaar bij verschillende soorten infecties. Daar ze zo klein zijn verdwijnen ze ook zeer snel uit het bloed. Bij patiënten met chronische auto-immuunziekten komen stoornissen van de IgG3-antistoffen zeer vaak voor.

Voedselintolerantie, uitgedrukt door hoge IgG titers, heeft niets te maken met allergie veroorzaakt door hoge IgE concentraties. Bij allergie kan de immuunrespons verschillen naargelang bv. een ei rauw of gekookt is. Maar bij IgG-intolerantie is dit subtiel verschil veel minder uitgesproken : het organisme reageert vertraagd op een agressie, soms tot 5 dagen na de blootstelling. De aanwezigheid van IgG4 is een fysiologische respons van het immuunsysteem op herhaalde blootstelling aan eiwitten in het voedsel en wijst op immunologische tolerantie. Die IgG worden vaak in grote hoeveelheid gesynthetiseerd bij het verwerven van tolerantie na voedselallergie. Het gaat om IgG4-antistoffen die IgE-antistoffen (die allergie mediëren) blokkeren. Het verschijnen van IgG4 wijst dan op genezing van de voedselallergie. Bepaling van IgG4 is dus niet geïndiceerd om voedselintolerantie of -allergie te diagnosticeren .  

 

Anderzijds hebben IgG-testen ook hun limieten : onvoldoende zekere uitkomsten, valse positieve en negatieve resultaten, onzeker verband dosage/symptoom (het is niet zeker dat een hoge IgG-titer op een contact met een eiwit wijst op een ziektetoestand bij die persoon (hetzelfde telt voor IgE bepalingen)), het belang van IgG (een positieve rol in de regeling van de immuunrespons is niet uit te sluiten en de testen maken geen onderscheid volgens de verschillende Ig-klassen...).

 

    • immunoglobuline M (IgM) : weinig specifiek thv het bloed ; ageren zowat tegen elke indringer... Behoort tot de eerste verdedigingslinie bij indringing. Een duidelijke aanwezigheid van IgM antilichamen wijst op een recente infectie. IgM antilichamen verdwijnen stilaan gedurende de maanden die volgen op de infectie.

 

 

De immunoglobulinen sIgE, in kleine concentraties aanwezig in het bloed zelfs bij atopische personen, spelen een belangrijke klinisch rol, ondermeer omdat zij zich aan veel oppervlaktereceptoren binden. Hun halfleven is kort (2 - 3 dagen) uitgezonderd wanneer zij vastgehecht zijn op hun receptoren. Eenmaal geactiveerd op het oppervlak van B- en T-cellen, van mastocyten, basofielen, cellen van Langerhans, bloedplaatjes... bevorderen zij de secretie van vele cytokines : wanneer immers een allergeen interageert met specifieke IgE vastgehecht op hun receptoren dan gaan deze laatsten samenklitten waardoor basofielen en mastocyten degranuleren en allergiemediatoren  (zoals histamine, leukotriënen en chemotactische factoren) vrijstellen.

 

De onmiddellijke reactie van het organisme hangt van het betrokken orgaan af : jeuk, niezen, rhinorree... (neus), bronchoconstrictie, piepen... (bronchi).

 

Daarnaast kunnen bepaalde allergenen een niet IgE-gemedieerde immuunreactie uitlokken.

 

Immunoglobuline sIgA (Secretory Immunoglobuline A) vormen een aparte groep : sIgA zijn antistoffen die de eerste-lijnsdefensie in de darmen vormen. Ze worden geproduceerd in speciaal hiervoor aanwezige cellen, Peyer’s plaque genaamd. Deze cellen geven het sIgA af in de slijmvliesbarrière van darm.

 

sIgA is een belangrijk onderdeel van het afweersysteem in speeksel en in de slijmvliesmembranen van neus en longen. In gezonde darmslijmvliezen bevindt zich het GALT (Gut Associated Lymphatic Tissue) dat naast de andere immunoglobulines ook veel sIgA aanmaakt. Het heeft daar als doel potentiële vijanden als bacteriën, schimmels en parasieten onschadelijk te maken. Dat geldt ook voor grote gedeeltelijk verteerde voedselstukken die ontstekingen kunnen veroorzaken. Hun bepaling in de feces is daarom duidend.

 

Door ontstekingsprocessen in de darm te voorkomen blijft de integriteit van de darmwand intact. Sommige mensen worden geboren met een lagere aanmaak van sIgA. Dit is meestal het geval bij mensen met allergieën en bij kinderen van ouders met allergieën. Zulke kinderen zijn meestal gevoeliger voor gluten/tarwe en voedselallergieën.

 

Naast erfelijk bepaalde factoren zijn er ook andere elementen die invloed hebben op de hoeveelheid sIgA in het organisme. We noemen er enkele :

 

      • het hormoonniveau

      • de leeftijd: het sIgA niveau neemt met het ouder worden af

      • vitamine A, zink, L-glutamine, probiotica en colostrum (eerste moedermelk na de bevalling of eerste melk na het kalveren) hebben de mogelijkheid om de productie van SIgA te verhogen

      • stress

      • voeding

      • microflora van de darmen en de integriteit van de darmwand

      • infecties

      • borstvoeding

 

Andere soorten antilichamen zoals IgE, IgG en IgM zijn gespecialiseerd op specifieke indringers. Denk dan bijvoorbeeld aan bv. voeding die allergie oproept of bepaalde soorten griepvirussen. Een geheel andere manier van werken hebben lysosomen. Deze ondersteunen het afweersysteem in darmen, speeksel en tranen door de pathogenen "op te eten" (door fagocytose).

 

De antilichamen vormen geinactiveerd door de vorming van AG-AL complexen. Het geheel wordt georchestreerd door een stel boodschappers, de cytokines, en uitgevoerd door een enzymatisch complement-systeem (zie : De Immuunrespons").

 

 

 

 

 

 

 ZOELHO (c) 2006 - 2024, Paul Van Herzele PharmD        Laatste versie : 09-apr-24                     

DisclaimerDisclaimer

 

De lezer dient steeds in acht te houden dat de beschreven curatieve eigenschappen in geen enkel geval het medisch advies vervangen, welke steeds onmisbaar is bij het stellen van een diagnose en bij bepaling van de ernst van de aandoening. Wel wordt de gebruiker gestimuleerd beslissingen met betrekking tot zijn gezondheid te nemen, op basis van eigen research, steeds in samenspraak met een professionele gezondheidswerker.

 

In alle gevallen valt het gebruik van dit programma enkel onder de controle, het beheer, de risico's en de verantwoordelijkheden van de gebruiker.