Zoëlho, op naar een bewuste levensstijl.

Nutribalans

 

          Laatste bijwerking : 2023-06-17

 

 

Iedereen die begaan is met zijn eigen gezondheid heeft belang bij de antwoorden die een nutribalans biedt. Een optimale balans is een stimulans voor het voortzetten van zijn goede eetgewoonten. Voeding speelt immers een doorslaggevende rol in het behoud van de gezondheid. Afwijkingen, die op termijn de gezondheid kunnen schaden, laten toe de voedingsgewoonten bij te sturen en maatregelen te treffen om de kans op futloosheid of ziekten tegen te gaan.

 

De nutribalans gebeurt op basis van een nuchter bloed- en urinestaal voor het evalueren van de meest voorkomende gestoorde parameters bij diverse gezondheidsproblemen. De balans laat toe tekorten, nutritionele onevenwichten te ontdekken en in te schatten en te verwijzen naar noodzakelijke supplementen, aangepast aan de specifieke noden van elke patiënt met kennis van zaken wat betreft hun noodzaak en hun dosis.

 

De vermelde cijfers komen overeen met de aanbevolen waarden voor de Gezondheid. De gehanteerde normen (bloeddruk, cholesterol, glykemie...) komen met een reeds verhoogd risico op de ontwikkeling van een ziekte overeen. Of zij ontdekken ziekten. Zij laten geen preventieve objectieven toe alhoewel preventie mogelijk is. Epidemiologische studies (studies met betrekking tot de frequentie en de verbreiding van ziekten) hebben echter toegelaten optimale normen voor de gezondheid te bepalen. Rekening houden met die optimale normen is een van de beste manieren in de preventie van ziekten met behulp van individuele dieet- en leefvoorschriften en voedingssupplementen.

 

g (gram), mg (milligram), μg (microgram), ng (nanogram), pg (picogram) :

 

1g = 1000mg ; 1mg = 1000μg ; 1μg = 1000ng, 1ng = 1000pg

 

De meeste bloedonderzoeken worden op bij voorkeur nuchter verzamelde bloedstalen uitgevoerd. Bij de nuchtere persoon is er alleszins reeds een potentieel verstorende variabele (de recente voeding) beter onder controle...

Overzicht inhoud :

Vetzuurbalans

 

Homocysteïne-gehalte

 

Oxidatieve stressbalans

 

Antioxidantbalans

 

Voedingsantilichamenbalans

 

Anti-Candida antilichamenbalans

 

Immuunbalans

 

Glucosebalans

 

Mineralen en oligo-elementenbalans

 

Neurotransmitterbalans

 

Darmbarrièrebalans

 

Diagnose ontgifting

 

Andere relevante biochemische parameters (bloed)

 

Andere relevante biochemische parameters (urine)

 

Inhoud :

Vetzuurbalans (in RBC) :         

 

Als onderdeel van de fosfolipiden in de cel- (erytrocyt)membraan beïnvloeden vetzuren (VZ) de vloeibaarheid van de celmembraan, de cel-cel communicatie, het antwoord op de hormonen, de werking van het zenuwstelsel maar ook de ontstekingsreacties na een trauma of een infectie. Hun concentratie weerspiegelt hun levermetabolisme, hun aanvoer via de voeding, hun vertering en hun opname, maar wordt niet significant beïnvloedt door het laatste avondmaal.

 

Op cardiovasculair gebied verlagen de omega9 VZ (oleïnezuur) het LDLcholesterol gehalte, terwijl omega3 VZ EPA de triglyceriden in het bloed, de plaatjesaggregatie, de "anti-inflammatoire" prostaglandines synthese (PGE3) en het hartritme gunstig beïnvloeden. De omega3 VZ DHA spelen een cruciale rol tijdens de zwangerschap en de borstvoeding en op de leercapaciteit bij kleine kinderen.

 

Voorbeeld :

Bij mensen tussen 35 en 55 jaar is de cardiaal mortaliteit vooral te wijten aan een plots overlijden. Wanneer het gehalte aan bepaalde omega3 VZ (EPA en DHA) in de rode bloedcellen ongeveer 8% van het totaal gehalte vetzuren uitmaakt dan verlaagt dit risico met 90%!

 

Daarnaast mede bepalen de omega3 VZ (EPA en DHA) ook de regeling van het humeur en van de stressbestendigheid door het regelen van de biochemische mechanismen die betrokken zijn bij het metabolisme van vrije radicalen en van de catecholaminerge en serotoninerge neurotransmissie.

 

Zijn ook betrokken : het behoud van de cognitieve functie bij bejaarden, de ontstekingsprocessen ter hoogte van de huid en van het been- en gewrichtsstelsel...

 

Vandaar het belang van de voedselkeuze op het behoud van de gezondheid!

 

Uitgedrukt in procenten van de vetzuurfractie in de RBC :

 

 

Verzadigde vetzuren (VVZ) in % :

 

Myristinezuur : 0.25 - 0.4     (15 - 41.9 μmol/l)

 

Palmitinezuur : 21.16 - 22.44      (1165.7 - 1797 μmol/l)

 

Palmitinezuur bezit cholesterolverhogende eigenschappen en vertegenwoordigt een uitlokkende factor voor aterotrombose en type 2 diabetes.

 

Een verhoging van het palmitinezuurgehalte kan het gevolg zijn van een voeding rijk aan dit vetzuur (palmolie, olijfolie, maïsolie, arachideolie, boter, ganzenvet, spek, room, bakboter), en van een verhoogde aanmaak (door een te grote aanvoer van suikers met hoge GI en/of van alcohol of door een toestand van insulineresistentie).

 

Stearinezuur : 13.43 - 15.59     (508.9 - 891.7 μmol/l)

 

Bij een persoon in goede gezondheid doet stearinezuur blijkbaar het risico op atherotrombose niet stijgen, en oefent schijnbaar geen invloed uit op het cholesterolpeil. Stearinezuur wordt in de lever omgezet naar oleïnezuur, een enkelvoudig onverzadigd vetzuur.

 

Een verhoging van het stearinezuurgehalte kan het gevolg zijn van een voeding rijk aan dit vetzuur (melkproducten, eieren, boter, kazen en industriële bereidingen, palmolie, zonnebloemolie, spek, chocolade, reuzel, bakboter, room 40% VG, witte pens, worsten, vette charcuteriewaren, chips), en van een verhoogde aanmaak (door een te grote aanvoer van suikers met hoge GI en/of van alcohol of door een toestand van insulineresistentie).

 

Pentadecaanzuur : 0.15 - 0.45     (7.4 - 18 μmol/l)

 

 

Enkelvoudig onverzadigde vetzuren (EOVZ) in % :

 

Palmitoleïnezuur : 0.18 - 0.49      (15.7 - 57.9 μmol/l)

 

Alhoewel palmitoleïnezuur het gehalte LDL-cholesterol in het bloed kan doen dalen, wordt het overmatig gebruik ervan afgeraden.

 

Een verhoging van het palmitoleïnegehalte kan het gevolg zijn van een voeding rijk aan dit vetzuur (boter, spek, reuzel, bakboter, room 40% VG, eigeel, wafels, gebak, macadamia noten), en van een verhoogde aanmaak (door een te grote aanvoer van suikers met hoge GI en/of van alcohol of door een toestand van insulineresistentie).

 

cis - Vacceenzuur : 0.67 - 0.96     (45.7 - 93.8 μmol/l)

 

Oleïnezuur : 12 - 14.7     (347.2 - 691.1 μmol/l)

 

De consumptie van oleïnezuur (olijfolie, koolzaadolie, ganzenvet, kippenvet, hazelnoten, amandelen, ganzenlever, avocado) oefent een gunstig effect uit op het cardiovasculair risico, vooral door het verlagen van het gehalte van LDL-cholesterol en triglyceriden in het bloed en door bij te dragen aan het voorkomen van aterotrombose. Oleïnezuur is het meest voorkomend langketen enkelvoudig verzadigd vetzuur in ons organisme, en speelt een structurele rol (fluiditeit van de celmembraan) en als energiebron voor de mitochondria.

 

 

Meervoudig onverzadigde vetzuren type ω6 (MOVZ) in % :

 

Linolzuur (LA) : 6.5 - 8.9     (475.9 - 966.7 μmol/l)

 

Een overmaat linolzuur draagt bij tot het ontstaan van een pro-inflammatoire, pro-trombogene, pro-plaatjes aggregerende omgeving, verhoogt de viscositeit van het bloed, bevordert vasoconstrictie en vasospasmen, en wordt geassocieerd met een verhoogd risico op de oxidatie van de aterogene lipoproteïnen. Meer nog, een overmatige consumptie van dit vetzuur (saffloerolie, druivenpitolie, zonnebloemolie, notenolie, sojaolie, maïsolie, arachideolie, mayonaise, sommige bakboters, aardnoten, amandelen) kan leiden tot een verlaagde aanmaak van voor onze gezondheid belangrijke omega3 vetzuren zoals EPA en DHA.

 

Gammalinoleenzuur (GLA) : 0.04 - 0.09     (2.4 -8.6 μmol/l)

Dihomogammalinoleenzuur (DGLA) : 1.64 - 2.49     (94.2 - 226.9 μmol/l)

 

Arachidonzuur (AA) : 11.0 - 12.94     (324.5 - 552 μmol/l)

 

Een overmatige consumptie van arachidonzuur kan ontstekings- en cardiovasculaire ziekten verergeren. Voedingsmiddelen rijk aan dit vetzuur zijn : gekookte kip, ganzenlever, eigeel, vel van kip of kuiken, varkensnieren, rood vlees, gerookte paling, gerookte zalm, ...

 

---> Omega6 VZ totaal : 21.9 - 25.4

 

 

Meervoudig onverzadigde vetzuren type ω3 (MOVZ) in % :

 

Alfa-linoleenzuur (ALA) : 0.1 - 0.26     (7.3 - 20.4 μmol/l)

 

Dezelfde enzymen (desaturasen en elongasen) komen tussen in het metabolisme van de omega3, 6 en 9 vetzuren. Hierdoor zal elke overmaat in een van deze families de stofwisseling van de andere families verstoren door competitieve remming. Het komt er dus op aan de overdreven consumptie van dit vetzuur te mijden. Voedingsmiddelen rijk aan dit vetzuur zijn : lijnzaadolie, notenolie, koolzaadolie, sojaolie, camelina-olie, alsook in noten.

 

Eicosapentaeenzuur (EPA) : 0.75 - 2.34     (33.9 - 133.8 μmol/l)

 

Een laag EPA gehalte draagt bij tot een groot aantal ziekten zoals aterotrombose, hart- en vaatziekten (plotse dood) en ontstekingsziekten zoals reumatoïde artritis. Vervolgens schijnt de aanvoer van EPA de complicaties bij diabetes (micro-angiopathie, polyneuropathie en nefropathie) te verbeteren.

 

De plasmaspiegels van EPA zijn duidelijk gelinkt aan de consumptie van voedsel rijk aan dit vetzuur zoals : zeewieren, haring, sardienen in olie, tonijn, zalm, makreel, gerookte paling, kabeljauw...

 

Docosahexaeenzuur (DHA) : 5.27 - 8.87     (188 - 382 μmol/l)

 

DHA vormt een essentieel onderdeel van de membraanfosfolipiden, vooral deze van de hersenen, de retina en de binnenmembraan van de mitochondria, en zorgt voor een optimale vloeibaarheid van de celmembraan (wat absoluut onmisbaar is voor hun goede werking). Vervolgens oefent DHA een weldoende invloed uit op de vaatwand, wat meteen haar anti-aterogene en anti-inflammatoire werking verklaart, en haar effect op de microcirculatie en op de arteriële hoge bloeddruk.

 

De inname van voedingsmiddelen rijk aan DHA verlaagt de triglyceridenspiegels en verbetert de toestand van patiënten die lijden aan hart- en vaatziekten, diabetes en kanker.

 

Het DHA plasmagehalte is duidelijk afhankelijk van de consumptie van voedingsmiddelen rijk aan dit omega3 vetzuur zoals : zeewieren, haring, sardienen in olie, tonijn, zalm, makreel, gerookte paling, levertraanolie (maar die bevat teveel vit A)...

 

 

---> Omega3 totaal : 5.0 - 8.36

 

 

Transvetzuren (TVZ) in % :

 

trans - Vacceenzuur : 0.1 - 0.16     (6.7 - 18.8 μmol/l)

 

Elaïdinezuur : 0.08 - 0.11     (3.3 - 8.7 μmol/l)

 

Transvetzuren verhogen het gehalte van LDL- en verlagen het gehalte van HDL-cholesterol in het bloed. Zij beïnvloeden de vaatwand nadelig en verhogen het cardiovasculair risico.

 

Een verhoging van elaïdinezuur in het bloed is het gevolg van een voeding rijk aan dit vetzuur (dit vetzuur wordt enkel aangebracht via de voeding). Het is aangeraden de consumptie van gedeeltelijk gehydrogeneerde (verharde) plantaardige vetstoffen (plantaardige oliën of visoliën) te beperken. Deze gedeeltelijk verharde vetten worden toegevoegd aan voedingsmiddelen als koekjes, taartjes, graanproducten, broodbereidingen, snoepgoed met chocolade, bereide maaltijden... en komen soms nog altijd voor in bepaalde soorten margarine.

 

 

Index in % :

 

Omega3 index : 8 - 10

 

Deze index vertegenwoordigt het samengestelde gehalte van EPA en DHA uitgedrukt in % van het totaal gehalte aan vetzuren in de membraan van de erytrocyten.

 

Een zwakke index wijst op een tekort aan MOVZ (lange meervoudig onverzadigde vetzuren zoals EPA en DHA) en wordt in verband gebracht met onder meer een risico op hart- en vaatziekten, met ziekelijke ontstekingstoestanden, met verstoringen van het cognitief prestatievermogen en met depressie, ADHD, dyslexie en autisme.

 

 

Verhoudingen :

 

ω3 / ω6 : 1 - 4

 

Een verhouding van 0.39 wordt gezien bij Eskimo's.

Een verhouding van 10 tot 25 wordt gezien met het westers voedingspatroon : een verhoging van deze verhouding (in het voordeel van de omega6 vetzuren) werd geassocieerd met een toegenomen risico op hart- en vaatziekten, kanker, ontstekingsziekten (waaronder auto-immuunziekten en allergieën).

 

Bij obese personen ligt de verhouding ω3 / ω6 sterk onder de normaalwaarden. De aanvoer van omega3 vetzuren door het gebruik van plantaardige oliën rijk aan omega3 vetzuren zoals koolzaadolie of lijnolie, van vette vis of ook van producten van dieren gevoed met omega3 vetzuren, verbetert het vetzuurprofiel van de rode bloedcellen, het ontstekingsprofiel (PG-TX-LT profiel) en zou kunnen meehelpen het lichaamsgewicht te controleren.

 

AA / EPA : 5 - 10

 

Een hoge verhouding wijst op een relatieve overmaat aan arachidonzuur tegenover EPA : deze toestand duidt op een pro-inflammatoire, pro-plaatjes aggregatie en pro-vasoconstrictie want deze vetzuren zijn de voorlopers van de eicosanoïden (prostaglandines, tromboxane, prostacyclines, leukotriënen) van respectievelijk reeks 2 (pro-inflammatoir) en reeks 3 (anti-inflammatoir).

 

          • Extra EPA remt de arachidonzuur (AA)-vorming uit GLA door in competitie te treden met het D5D, waardoor eerder PGI3 dan PGI2 worden gevormd. De PG3-TX3 familie heeft een zeer gunstige werking bij hart- en bloedvatenziekten : zij regelen de bloedplaatjesaggregatie (bloedklontering). Hierbij is de werking van TGI3 sterker dan deze van PGI2, en deze van TXA3 vrijwel inactief.

 

          • EPA treedt ook in competitie met AA voor het enzym 5-lipoxygenase (LOX). Dit enzym kan AA omzetten in de leukotriënen van het type 4 die sterk ontstekingsverwekkend optreden. Wanneer voldoende EPA aanwezig is worden echter leukotriënen van het 5-type gevormd welke nauwelijks een biologische activiteit hebben. De leukotriënen van het 4-type daarentegen zijn uiterst potente stoffen, waarvan de biologische activiteit 1000 tot 10000 x zo sterk is als histamine (vooral het LTB4). Dit 4-type wordt in verband gebracht met astma, bronchitis, oedemen, anafylaxis, psoriasis...

 

 

LA / DGLA : < 4.4

 

Een hoge verhouding wijst op een deficit thv de omzetting van LA naar DGLA : deze toestand komt overeen met een ontoereikende activiteit van het D6D (delta-6-desaturase), een enzym dat vooral actief is thv de lever en die wordt geremd door insuline, cortisol (stress) en die onvoldoende werkzaam is bij de pasgeborene en bij de bejaarde. Zo'n situatie moet verholpen worden door de oorzaak van haar remming te zoeken en te behandelen of door de patiënt de overeenkomstige langketen vetzuren toe te dienen.

 

Cis LA / GLA + DGLA : 6.3 -8.3

 

Is een maat voor de activiteit van het enzym D6D (D6 Desaturase) : is de verhouding hoog dan is er een lage D6D activiteit.

 

DGLA / AA : 0.09 - 0.13

 

Is een maat voor de activiteit van het enzym D5D (D5 Desaturase) : is de verhouding hoog dan is er een lage D5D activiteit.

 

 

Zie ook : "Vetzuurprofiel" en "PG-TX-LT profiel".

 

Homocysteïne-gehalte (in bloed) :         

 

Homocysteïne wordt niet aangevoerd via de voeding maar is een intermediaire metaboliet bij de metabolisatie van methionine, een essentieel AZ welke in voldoende mate aanwezig is in onze voeding. Een proteïnerijke voeding verhoogt de opname van methionine aanzienlijk en verder ook het gehalte homocysteïne. Ook een gebrek (ook door overdreven sporten) aan vitamine B (6, 9, 12) zorgt voor een hogere homocysteïnespiegel in het bloed.

 

Te hoge plasmaspiegels van homocysteïne (hyperhomocysteïnemie) worden beschouwd als een belastende cardiovasculaire risicofactor : zij hangen samen met het ontstaan van atherosclerose en trombose. Een tekort aan antioxidantia in het organisme of een excessieve toename van homocysteïne resulteert in veel meer vrije radicalen  die kunnen reageren met bv. cholesterol tot oxycholesterol. Deze laatste ligt aan de basis van de zogenaamde plaque-vorming. Hyperhomocysteïnemie zou ook verbonden zijn met een verhoogd risico op depressie, herhaalde miskramen, endocriene problemen en kankers.

 

Ideaal : 0 - 8 μmol/l

Risicovol : 8 - 14 μmol/l

Pathologisch : > 14 μmol/l

 

Een homocysteïne-stijging van 5 ---> 20 μmol/l vervijfvoudigt het risico op cardiovasculaire aandoeningen.

 

Oxidatieve stressbalans (in urine/bloed) :         

 

De productie van vrije radicalen steunt op natuurlijke oxidatie-processen : vrije radicalen zijn nuttig voor ons organisme. Haar fysiologische productie wordt perfect in evenwicht gehouden door verdedigingssystemen, welke zich aanpassen aan de hoeveelheid beschikbare vrije radicalen. Vrije radicalen zijn zelfs belangrijk voor de werking van bepaalde enzymen, helpen bij de vertaling van celsignalen, komen tussen bij de immuunverdediging van het organisme tegen lichaamsvreemde stoffen, bij de vernietiging door apoptose van tumorcellen, bij de celcyclus...

 

In normale omstandigheden, is de balans anti-oxidant / pro-oxidant in evenwicht (homeostase)! Er is een stabiel evenwicht tussen de vorming (ademhaling, stress...) en de eliminatie van vrije radicalen. Bij een overproductie aan vrije radicalen of bij een tekort aan anti-oxidantia, noemt men de overmaat aan vrije radicalen : oxidatieve stress. Stress is dus een oxidant! Oxidatieve stress is betrokken bij alle inflammatoire pathologieën en zou een rol spelen bij auto-immuun ziekten.

 

Oxidatieve stress is ook een van de factoren die de ontwikkeling van multifactoriële ziekten zoals diabetes, Alzheimer, reuma, gewrichtsaantasting met hyaluronzuur- en kraakbeenafbraak en cardiovasculaire aandoeningen versterken. Bij de vorming van atherosclerotische plaque is de oxidatie van LDL naar o-LDL een van de voornaamste oorzaken van de omzetting van monocyten naar schuimcellen (volgepropt met cholesterol-esters)... Het o-LDL zou ook betrokken kunnen zijn bij auto-immuun reacties.

 

Het Deoxyguanosine (dG) is een van de bestanddelen van DNA en wordt bij oxidatie omgezet in het 8-OH deoxyguanosine (8-OHdG). Haar concentratie in het bloed is een maat voor de oxidatieve stress in het organisme. Het wordt ook gebruikt om de graad van veroudering van het organisme vast te stellen : het geeft een "life style" beeld van de persoon.

 

De serumwaarden van geoxideerde anti-LDL antilichamen zijn een voorspellende factor van auto-immuun reacties, die los staat van de progressie van atheromateuze plaques.

 

8-OH deoxyguanosine (8-OHdG) : 0 - 35    μg/g

Geoxideerd anti LDL antilichaam : 0 - 600   mU/ml

 

Andere biomarkers : koper (Cu), zink (zn), plasmathiolen, gereduceerd glutathion  (GSH), geoxideerd glutathion (GSSH), geoxideerd MDA - LDL.

 

Antioxidant-balans (in bloed) :        

 

KOPER :

 

Een teveel en een tekort aan koper veroorzaken oxidatieve stress.  Koperoverbelasting van de weefsels (met vermindering van zink : zink/koper-ratio!) zou een etiologische factor zijn bij hart- en vaatziekten en arteriële hypertensie (koper is nochtans nodig voor de netwerkvorming van elastine, hetgeen essentieel is voor de vaatwand!). Een teveel aan koper werkt ook angiogenese (nieuwvorming van bloedvaten) in de hand, een proces dat een sleutelrol speelt bij ontstekingen en ontwikkeling van kankers.

 

Koper (Cu) : 86 - 148 μg/ml

 

 

ZINK :

 

Zink is een cofactor van meer dan 300 biochemische reacties van ons organisme. Een teveel en een tekort aan zink heeft een grote invloed op ons immuunsysteem. Zink is onmisbaar voor de groei, de ontwikkeling en de voortplanting maar ook bij haaruitval, ontgifting van de lever, immuniteit (verkoudheid...), insuline-regeling, enz. ... Teveel zink geeft aanleiding tot ontstekingen en oxidatieve stress en heeft negatieve effecten op het lipidenmetabolisme, door verlaging van HDL-cholesterol en de gewijzigde zink-koper-ratio, met koper-tekort als gevolg. Een overmaat zink kan ook het metabolisme van vitaminen C en B verstoren. Wanneer nodig, kies best voor supplementen met Zink + B + C.

 

Zink (Zn) : 84 - 135 μg/ml

 

 

SELENIUM :

 

Selenium is onmisbaar als antioxidant en als cofactor van het Glutathion peroxidase, het sleutelenzym van ons immuun systeem. Het is ook noodzakelijk voor een goede werking van de schildklier. Een tekort aan selenium veroorzaakt kankers maar een teveel is ook schadelijk. Ernstige intoxicaties kunnen leiden tot dermatitis, nageldystrofie, haaruitval, neurologische stoornissen zoals paresthesie, verlamming waaronder hemiplegie.

 

Selenium (Se) : 90 - 143 μg/ml

 

 

UBICHINON (Q10) :

 

Q10 zorgt voor dé essentiële stap voor de vorming van ATP, als carrier tussen de enzymcomplexen in de respiratieketen... (mitochondriale omzetting ADP ---> ATP). Het speelt ook een voorname rol als antioxidant. Het wordt deels met de voeding en deels aangemaakt in het organisme uit cholesterol.

 

Ubichinon (Q10) : 670 - 990 μg/ml

 

Andere :

 

Ceruloplasmine : 1.8 - 2.5 μg/l

Transferrine : 2 - 4 μg/ml

verhouding Ceruloplasmine / Transferrine

Lactoferrine

Albumine : 35 - 50 g/l (zie verder)

Cholesterol totaal : 140 - 200 mg/dl

Ferritine : 50 - 235 μg/l (zie verder)

Vitamine C : 8 mg/l - 16 mg/l (45 - 90 μmol/l) volgens de seizoenen

Vitamine E : 8 - 13 μg/ml

 

Antilichamenbalans tegen voedingsbestanddelen (in bloed) :         

 

Een intolerantie aan een bepaalde voedingsstof (chronische ontstekingstoestand) kan symptomen verklaren zoals darmklachten, opgeblazen gevoel, huiduitslag (eczeem...), ademhalingsproblemen (astma...), vermoeidheid, hoofdpijn... Intolerantie-reacties worden bepaald door de dosering van het overeenkomstig IgG.

 

De aanwezigheid van antilichamen tegen vreemde voedingsstoffen (antigenen) legt de vinger op een onvolledige vertering van deze antigenen en anderzijds op een inefficiëntie van de functie van de darmwand ("Leaky Gut Syndrome"). Deze antilichamen kunnen betrokken zijn bij pathologische reacties van allergische overgevoeligheid van type 2 en 4, die aan de basis liggen van enkele auto-immuun ziekten en allergieën.

 

Doel is dan ook de analyse van specifieke IgG (gluten, melkproducten, eieren en tarwemeel).

 

IgG alfa-lactalbumine : 0 - 51 mg/l     (< 20 = geen risico op immunisatie)

IgG bèta-lactoglobuline : 0 - 50 mg/l     (< 18 = geen risico op immunisatie)

igG caseïne : 0 - 31 mg/l       (< 20 = geen risico op immunisatie)

igG ei : 0 - 55 mg/l      (< 30 = geen risico op immunisatie)

IgG tarwe : 0 - 24 mg/l      (< 12 = geen risico op immunisatie)

IgG gluten : 0 - 20 mg/l      (< 12 = geen risico op immunisatie)

 

(of nog : IgG van banaan, koffie, cacao, biergist, tomaat...)

 

    • bij waarden tussen "geen risico op immunisatie" en de maximumwaarden loopt de patiënt een risico op immunisatie die kan leiden tot de ontwikkeling van een allergische reactie indien de patiënt ook tekens vertoont van een gestoorde functie van de darmwand.  

 

    • hogere waarden dan de opgegeven maxima wijzen op een reëel risico op het ontwikkelen van een allergische reactie bij het gebruiken van deze voedingsstoffen. Een functionele evaluatie van de darmwand is hier aangeraden. Allergische reacties van het type 1 (met onmiddellijke reactie bij contact) worden bepaald door dosering van het overeenkomstig IgE (pinda-noot, soja, eieren, melk).

 

Het vermijden van een voedingsstof op basis van te hoge IgG titers is te verantwoorden binnen het kader van een therapeutisch begeleiding op voorwaarde dat vooraf het IgE-antwoord werd bepaald tegen voedingsallergenen die kunnen voorkomen in vervangende voedingsmiddelen en een anafylactische reactie (shock) kunnen veroorzaken (soja, pinda-noot...).

 

Antilichamenbalans anti Candida albicans (in bloed) :         

 

De aanwezigheid van abnormaal hoge titers van anti-Candida antilichamen is een goede parameter voor de immuunrespons van de gastheer tegen een Candida albicans-infectie.

 

    • hoge titers van IgM markeren de aanvang van een Candida-infectie

    • gematigde titers van IgG kunnen wijzen op een vroegere Candida-infectie.

    • hoge titers van IgM en IgG zijn een betere indicator voor een recente infectie

    • hoge titers van IgA kunnen wijzen op een actieve infectie van de mucosale membraan of van een vaginale candidose

 

Cytoplasmatische candida-antigenen werden gevonden bij patiënten met systemische candidose en kanker en bij patiënten onder immunosuppressieve therapie (bv. bij kanker).

 

Immuunbalans (in bloed) :         

 

Het immuunsysteem vervult een zeer belangrijke functie en beschermt het organisme tegen infecties. Het immuunstelsel is ook heel complex want het organisme kan aangevallen worden door van alle soorten infectieuitlokkende agenten zoals bacteriën, virussen, gisten maar ook door pas gevormde kankercellen.

 

Leukocyten in het bloed :

 

    • Leukocyten (witte bloedcellen : WBC) : 4 à 10 G/l (of 109/l)

      • polynucleaire neutrofielen : 2 à 7,5 G/l (50 à 75 %)

      • polynucleaire eosinofielen : < 0,50 G/l (< 5 %)

      • polynucleaire basofielen : < 0,10 G/l (< 1 %)

      • lymfocyten : 2 à 4 G/l (20 à 40 %) of 2000 à 4000 /mm3

        • T Lymfocyten T : 60 à 80 % van de in het bloed circulerende lymfocyten ---> 1 à 3 G/l of 1000 à 3000 / mm3

        • T CD4 lymfocyten : 2/3 van de T lymfocyten T ---> 40 à 50 % van de lymfocyten (meer dan 500 / mm3)

        • T CD8 lymfocyten : 1/3 van de T lymfocyten T ---> 20 à 30 % van de lymfocyten (minder dan 1000 / mm3).

(B lymfocyten zorgen voor de aanmaak van antilichamen (Ig))

 

Interpretaties : leukocyten spelen een voorname rol in de immuunrespons :

      • een verhoging van de WBC kan wijzen op een infectie, een ontsteking, zelfs een bloedziekte (bloedkanker) ; een verlaging van de witte bloedcellen wijst op een verstoring van de immuunverdediging.

      • een verhoging van de polynucleaire neutrofielen weerspiegelt meestal een lopend infectieproces.

      • een verhoging van de polynucleaire eosinofielen duidt in de richting van een allergie of een infectie door parasieten.

      • een verlaging van de lymfocyten suggereert o.a. het bestaan van een immuuntekort of van een infectie door het AIDS virus.

      • onder de T lymfocyten onderscheidt men T CD4 lymfocyten (de vroegere T4) en T CD8 lymfocyten (of T8). De CD4 (of “ T-helper ”) zorgen voor de rijping van de B lymfocyten en versterken alzo de immuunrespons ; de CD8 zijn onderdrukkende en/of cytotoxische lymfocyten (zij verhinderen dat bepaalde reacties doorgaan en zijn bekwaam "ongewenste cellen" te doden).

 

 

Andere waarden die bijdragen tot de immuniteit :

 

Zink : 84 - 135 μg/ml

 

Zink is een essentieel element dat meestal onvoldoende opgenomen wordt bij mensen die veel granen eten en weinig dierlijke eiwitten. Granen bevatten immers fytinezuur dat het aanwezige zink kan binden wat haar darmabsorptie belemmert. De klinische symptomen van zinktekort treden op bij bloedwaarden voor zink lager dan 65 mcg/dl. Een zinktekort wordt vermoed bij dermatitis, bij wanneer wonden slecht helen, bij ontwikkelingsstoornissen en bij verminderen van het smaakgevoel. Bij zinkwaarden lager dan 33 mcg/dl wordt smaak- en reukverlies, buikpijnen, diarree, rode huidvlekken en verlies van eetlust gezien. Zinktekorten werden vastgesteld bij de ziekte van Crohn, bij ADHD, bij anorexia nervosa... In veel gevallen echter kunnen de symptomen ook mede veroorzaakt zijn door de consumptie van chocolade (rijk aan koper) of van voedingskleurstoffen rijk aan hydrazinen, die het gehalte aan zink in het bloed doen dalen.

 

Daarnaast hebben zink en koper elk hun rol te spelen bij de ondersteuning van de schildklierfunctie, maar een overmaat van het ene mineraal kan een tekort van het andere uitlokken. Het juiste evenwicht tussen zink en koper is cruciaal in het voorkomen van schildklierdysfunctie en om de juiste hoeveelheden schildklierhormonen in het organisme te bestendigen. Het is daarom belangrijk de verhouding Zn/Cu (5/1) te respecteren, ook in voedingssupplementen.

 

 

Vit C, vit A, vit D, GSH...

 

Zie ook :

"Immuunrespons, Praktisch : relatie tussen immuniteit en : voeding, geest, fysisch beweging en omgeving".

 

Glucosebalans (in bloed) :         

 

Glucose nuchter : < 110 mg/dl (6.1 mmol/L)

 

Starten met :

 

Glucose challenge test : drinken van een 50g glucose-oplossing. Wanneer drempelwaarde na 60' wordt overschreden (> 140 mg/dl of 7.8 mmol/L) volgt :

 

Orale glucose tolerantie test (OGTT) (1g/kg lichaamsgewicht in een 20% oplossing)

 

60' na 100g glucose : max. 180 mg/dl (10 mmol/L)

120' na 100g glucose : max. 155 mg/dl (8.6 mmol/L)

180' na 100g glucose : max. 140 mg/dl (8.6 mmol/L)

 

De 3-uur glucose tolerantietest (3-GTT) laat toe milde vormen van hypoglykemie (tot 40mg/dl na 3 uur) te diagnosticeren.

 

Enkel de verlengde 5-uur glucose tolerantietest (5-GTT) laat toe toestanden als "pre-hypoglykemie" (tot 50mg/dl na 5 uur) te ontdekken.

 

---> Hoge glucosewaarden in het bloed zouden kunnen wijzen op een te hoge oxidatieve stressbelasting.

 

C-peptide belasting :

 

Het C-peptide maakt deel uit van de voorloper van insuline, het pre-pro-insuline, dat vervolgens naar het pro-insuline en uiteindelijk naar insuline + C-peptide wordt omgezet. De bepaling van het C-peptide geeft dus de capaciteit weer van de pancreas voor het secreteren van insuline; het laat toe het gehalte endogene insuline in te schatten, zelfs bij exogene insuline-toediening (insuline-injecties) of in geval van de vorming van anti-insuline antilichamen die haar bepaling verstoren.

 

C-peptide nuchter : 0.30 - 2.35 μg/l

60' na 75g glucose : 0.60 - 7.10 μg/l

 

 

HbA1c belasting :

 

De bepaling van het gehalte geglycosyleerd hemoglobine (of "versuikerd" hemoglobine) drukt het gemiddelde uit van de glykemie van de laatste 3 maanden, onafhankelijk van de glykemie-schommelingen ; hierdoor is het voor deze bepaling niet nodig nuchter te blijven en wordt de bepaling enkel om de 3 à 4 maanden aanbevolen. De bepaling ervan verschaft de behandelende arts een idee van de glykemie gedurende de 2 maanden vóór het onderzoek (bij een correcte behandeling is haar waarde niet hoger of lager dan 4 à 6%). Het is wel geen nauwkeurige indicatie zoals de bepaling van de glykemie nuchter of na een maaltijd. Deze test wordt gebruikt om de stabilisatie van een diabetestoestand te evalueren.

 

Een gehalte HbA1c hoger dan 6.5% (zie "Nutribalans, Glucosebalans") wijst op type 2-diabetes. Een HbA1c gelijk of hoger dan 5.7 maar lager dan 6.5% wijst op pre-diabetes. Inactieve mensen, zelfs zonder overgewicht, lopen het hoogste risico .

 

Het HbA1c-gehalte hangt af van 2 factoren : de glykemie en de overlevingsduur van de rode bloedcellen (RBC). Als de overleving  van rode bloedcellen korter of langer is, is het HbA1c-gehalte geen goede diagnostische en prognostische marker meer van diabetes. Immers :

 

 

Een laag HbA1c-gehalte correleert met een hoger risico op leverlijden en overlijden. Als een patiënt een laag HbA1c-gehalte heeft, moet je absoluut proberen om de oorzaak ervan te achterhalen en ogenschijnlijk gezonde patiënten moeten worden gevolgd.

 

In een populatie die een risico loopt op atherosclerose, is een HbA1c-gehalte < 5% een prognostisch ongunstige factor, die correleert met een hoger risico op overlijden ongeacht de doodsoorzaak.

 

Het rapporteren van de HbA1c belasting in procenten (DCCT-eenheden) wordt verlaten en vervangen door een nieuwe standaard : IFCC-eenheden (mmol/ml). IFCC staat voor International Federation of Clinical Chemistry and Laboratory Medicine). Zie ook op : Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid (WIV).

 

Conversietabel van DCCT naar IFCC:

 

Oud

DCCT

Nieuw

IFCC

6.0%

42 mmol/ml

6.5%

48 mmol/ml

7.0%

53 mmol/ml

7.5%

58 mmol/ml

8.0%

64 mmol/ml

8.5%

69 mmol/ml

9.0%

75 mmol/ml

9.5%

80 mmol/ml

10.0%

86 mmol/ml

10.5%

91 mmol/ml

11.0%

97 mmol/ml

11.5%

102 mmol/ml

 

 

 

Hierbij is

    • Oud = (0.0915 x nieuw) + 2.15%

    • Nieuw = (10.93 x oud) - 23.5 mmol/ml

 

 

Fructosamine-bepaling :

 

Fructosamine is een irreversibele verbinding van fructose in het bloed aan serumeiwitten.

 

De bepaling van het fructosamine-gehalte in het bloed geeft een beeld van het gemiddeld bloedsuikergehalte  tijdens de laatste 2 tot 3 weken. Normaal situeert dit gehalte zich tussen 200 en 290 micromol/l.

 

Deze bepaling kan nuttig zijn in 3 situaties :

    • wanneer de bepaling van de HbA1c-belasting niet mogelijk is (igv hemolytische anemie, hemoglobinopathie)
    • wanneer men snel wenst te weten of een bepaalde behandeling de glykemiecontrole verbetert of niet
    • tijdens de zwangerschap

 

Bepaalde ziekten (met bloedeiwitten) alsook niet behandelde hyper- en hypothyroïdie kunnen de fructosamine-bepaling, onafhankelijk van de diabetestoestand, beïnvloeden.

 

 

Mineralen en oligo-elementen-balans (in bloed) :         

 

Mineralen en oligo-elementen komen o.a. tussen bij tal van enzymatische reacties, bij het transport van zuurstof, bij de zenuwsignaaltransmissie, bij de anti-oxidatieve verdediging, bij de endocriene en hormonale regeling, bij de cognitieve functie, bij de wondheling, bij de spiercontractie, bij het zicht, bij het botmetabolisme...

 

Mineralen :

 

Calcium (Ca) : 90 - 105 mg/l (2.2 - 2.6mmol/l)

 

Ca-verlies kan optreden door overmaat eiwitten in de voeding. Het verhoogd Ca-verlies in beenweefsel leidt tot een verhoging van fosfor (hyperfosfatemie), wat kan leiden tot afzetting van calciumfosfaat in de zachte weefsels met risico op beschadiging van hart, long, nier, huid en hersenweefsel ---> P niet gelijktijdig met Ca toedienen!

 

Ook de magnesiumconcentratie bepalen in plasma. Verder zijn ook belangrijk : bepaling van vit D3 (stimuleert de Ca-opname in de darm), bepaling van boor (beperkt de excretie via de urine van calcium en bevordert de omzetting van het inactieve vit D3 naar het actieve D3), bepaling van de vit K2 status (belangrijk bij osteoporose en vaatcalcificatie).

 

Magnesium (Mg) : 17 - 24 mg/l (0.7 - 1.06mmol/l)

 

Magnesium is een Ca-blokker en verlaagt ook het PTH (zie "Calcium") en kan de oorzaak zijn van hypocalciëmie (Ca < 85mg/l) ---> Mg niet gelijktijdig met Ca toedienen!

 

Fosfor (P) : 25 - 45 mg/l (0.80 - 1.45mmol/l)

 

De fosforconcentratie kan verhogen door chemotherapie, gebruik van antiacida, hyperfosfor dieet (cola, fastfood...). Fosforbinders : extra Ca en Mg via de voeding of supplementen.

 

Koper (Cu) : 86 - 148 μg/ml

Zink (Zn) : 84 - 135 μg/ml

IJzer  (Fe) : 50 - 170 μg/dl (6.3 - 30.1 μmol/l)

Natrium (Na) : 135 - 145mmol/l

Kalium (K) : 3.6 - 4.9mmol/l

 

 

Oligo-elementen :

 

Kobalt (Co) : 2.4 μg/l

Mangaan (Mn) : 4 - 14 μg/l

Chroom (Cr) : 8 - 24 μg/l

Lithium (Li) : < 50 μg/l

Selenium (Se) : 90 - 143 μg/l

 

 

Verhoudingen :

 

Ca / P : 1.00 - 1.60

Na / K : .95 - 110

100 x Cu / Zn : 12 - 20

Fe / Cu : 440 - 600

Ca x P / 1000 : 20 - 25

 

 

Zware metalen :

 

Lood (Pb) : < 150  μg/l

Kwik (Hg) : < 10 μg/l

Cadmium (Cd) : < 5 μg/l

Aluminium (Al) : < 10  μg/l

 

Neurotransmitterbalans (in urine) :         

 

De bepaling van de neurotransmitters is uitgedrukt in g creatinine.

 

 

Voor de dopaminerge as :

 

Dopamine : 116 - 338 μg/g creatinine

Di-OH fenylazijnzuur (3.4 DOPAC) : 0.70 - 4.00 mg/g creatinine

Homovanillinezuur (HVA) : 2.40 - 9.30 mg/g creatinine

 

 

Voor de noradrenerge as :

 

Methoxy OH-fenylglycol (MHPG) : 1.40 - 5.10 mg/g creatinine

 

 

Voor de catecholaminerge as :

 

Vanilmandelinezuur (VMA) : 2.10 - 6.10 mg/g creatinine

Noradrenaline : 17.40 - 57.20 μg/g creatinine

Adrenaline : 4.90 - 29.2 μg/g creatinine

 

 

Voor de serotoninerge as :

 

Serotonine : 61 - 205 μg/g creatinine

5-OH-indolazijnzuur (5-HIAA) : 2.20 - 8.10 mg/g creatinine

 

 

Verhoudingen :

 

HVA / 5-HIAA : 0.62 - 2.01

 

Darmbarrièrebalans (in urine) :         

 

De doorlaadbaarheid van de darm is heel selectief en laat enkel de voor het organisme noodzakelijke bestanddelen door. Bij een verstoring van de barrière-functie van de darmmucosa ontwikkelt zich een "Leaky Gut Syndrome".

 

De test steunt op de inname van 2 verschillende suikers :

 

    • mannitol (kleine molecule) : wordt actief opgenomen door de darmwand, wordt niet gemetaboliseerd in het organisme, en wordt als dusdanig uitgescheiden via de nieren in de urine.

 

    • lactitol / lactulose (grote molecule) : geraakt in normale omstandigheden niet door de darmwand en wordt via de stoelgang uitgescheiden.

 

De doorlaadbaarheidstest is dus een differentiële test die toelaat de urinaire eliminatie van lactitol  (grote molecule) en van mannitol (kleine molecule) met elkaar te vergelijken. Dan kan men de verhouding lactitol/mannitol berekenen die normaal 2% bedraagt (er gaan maar 2 moleculen lactitol over voor 100 moleculen mannitol).

 

Bij een "Leaky Gut Syndrome" zal lactitol toch de intestinale barrière passeren en terug gevonden worden in de urine.

 

De bepaling van beide suikers in een urinestaal laat toe de enerzijds de absorptie-functie en anderzijds de doorlaadbaarheid van de darmmucosa te evalueren.

 

Diagnose ontgifting (in speeksel/urine) :         

 

De coffeïne-klaring :

 

Coffeïne wordt actief gedemetyleerd via het P450 MFO systeem (zie : "Ontgifting"). Bepalingen van coffeïne gebeuren in speekselstalen 2 en 14 uren na coffeïne inname. De snelheid van het verdwijnen van coffeïne uit het speeksel is een directe indicator van de P450-activiteit. Een te snelle klaring wijst op een overactief P450 MFO systeem (door bv. enzyminductie) wat een bron is van schade door vrije radicalen (---> verhoging nodig van de antioxidantbescherming). Is de klaring te traag dan wijst dit op een onderactief Fase1 P450 systeem met verhoogde gevoeligheid aan en opstapeling van toxines (---> geschikte nutritionele ondersteuning van de leverdetoxicatie).

 

 

De benzoaat-klaring :

 

Na benzoaat (3g) wordt samen genomen met de coffeïne. Normaal wordt Na benzoaat snel geconjugeerd met glycine in de lever met vorming van hippuurzuur, die wordt uitgescheiden via de urine. 6 Uren na de inname wordt urine verzameld. Vertraagde of zwakke uitscheiding van hippuurzuur via de urine wijst op een Fase2 ontgiftingsdysfunctie (---> suppletie met glycine en glutathion (GSH)...). Overmatig snelle urinaire klaring van benzoaat zou kunnen wijzen op Fase2 inductie door vreemde stoffen (xenobiotica). De resultaten worden uitgedrukt in % benzoaat omgezet in hippuurzuur in 6 uren (---> Fase2 ondersteuning met glycine , GSH, B5, Zn...).

 

 

De verhouding Fase 1 / Fase 2 :

 

De verhouding van de resultaten van de 2 voorgaande klaringen is een indicator voor de balans tussen de Fase1 en Fase2 ontgiftingssystemen.

 

    • Is deze hoog dan wijst dit in de richting van een overactief P450 systeem tegenover de Fase2 conjugatie, waardoor het organisme niet voldoende in staat is toxines te verwijderen (---> ondersteunen met antioxidantia, GSH, NAC, glycine...).

 

    • Is deze laag dan wijst dit op een ontgiftingsdysfunctie te wijten aan een subnormale Fase1 activatie met verhoogde gevoeligheid voor toxines : nutritionele ondersteuning van de leverontgifting, controle medicatie... . (---> eventueel voedingssupplementen ter ondersteuning van de leverfunctie type "UltraClear" op basis van de cofactoren van de leverenzymen (zie : "Ontgifting"), van de ATP productie, met plantenextracten ter ondersteuning van de leverfunctie (Silybum marinum, Cynara scolymus, Camellia sinensis...)).

 

De lever-enzymen : zie verder. Deze enzymen reflecteren de ontgiftingscapaciteit van de lever.

 

Andere relevante biochemische parameters (in bloed) :         

 

Hematologie :

 

Vitamine B12 : 300 - 835 pg/ml (=ng/l)

 

Zwakke waarden verhogen het risico op dementie en op het verlies van cognitieve functies. Zeker te controleren bij bejaarden. Best tussen 800 - 1000!

 

Foliumzuur, Vit B9 :

 

Normale waarden vitamine B9 in serum : 4.5-27 nmol/L of 2-12 ng/ml

Normale waarden vitamine B9 in RBC : 294-1427 nmol/L of 130-630 ng/ml

 

Ook belangrijk voor de preventie van dementie, talrijke kankers en hart- en vaataandoeningen. Eigenlijk heeft het meten van foliumzuur in het serum geen zin (is erg afhankelijk van hetgeen men eet). Beter het celgehalte bepalen.

 

Zijn de waarden voor vit B12 laag en die van vit B9 hoog : wijst waarschijnlijk op dysbiose!

 

Ferritine : 50 - 235 ng/ml (ideale waarden liggen tussen 60 en 80ng/ml)

 

Ferritine helpt bij ijzeropslag in het organisme.

        • haar toename in het bloed kan verschillende oorzaken : alcoholisme, belangrijke obesitas met diabetes, bepaalde ontstekingssyndromen, genetische oorzaak (hematochromatose)...

          • te hoge ferritine-waarden verhogen het risico op aderverkalking en artrose, en bij vrouwen, het risico op hersenbloeding en bepaalde kankers zoals borst- en darmkanker.

        • tekorten kunnen ontstaan door : overmatige menses, fibromyoom, slechte darmopname, dysbiose, Leaky Gut Syndroom, verlies via het maagdarmkanaal...

          • te lage ferritine-waarden kunnen leiden tot : ernstige vermoeidheid, soms gepaard gaande met depressie, infectiegevoelig, zwakke immuniteit, slechte kwaliteit van haren en nagels...

 

IJzer : 50 - 170 μg/dl

 

Zink : 84 - 135 μg/ml

 

Hematocriet : 36 - 46 % (is het volume van het bloed dat door de rode bloedcellen (erytrocyten) wordt ingenomen, weergegeven als een fractie van het totale bloedvolume).

 

Cardiorespiratoir optimaal punt (COP) : de COP is een meting van het minimale aantal liters lucht tijdens het ademen dat nodig is om één liter zuurstof in het bloed te transporteren.

 

Hoe lager de COP, hoe beter, omdat dit betekent dat iemand zich minder hard moet inspannen dan iemand anders om dezelfde hoeveelheid zuurstof te transporteren, wat duidt op een efficiëntere interactie tussen zijn hart en longen. De COP voor een fitte persoon zou 15 zijn, ongeveer 20-25 voor een gezonde persoon en 35 voor iemand met hartfalen.

 

SaO2 : 96 - 98% (zuurstofsaturatie in arterieel bloed, bepaald op arterieel bloedstaal, op zeeniveau, in zitpositie bij een jonge volwassene) ; reflecteert het percentage met zuurstof gebonden hemoglobine (oxihemoglobine) in een rode bloedcel).

SpO2 : 96 - 98% (zuurstofsaturatie in arterieel bloed, bepaald door pulsoxymetrie, op zeeniveau, in zitpositie bij een jonge volwassene) ; reflecteert het percentage met zuurstof gebonden hemoglobine (oxihemoglobine) in een rode bloedcel).

 

De twee types hemoglobines (oxihemoglobine en desoxihemoglobine) bezitten elk een absorptiemaat die verschilt onder rood en infra-rood licht. De detector van de pulsoxymeter wordt op het uiteinde van een vinger geplaatst en bezit een zender en ontvanger voor licht. Het verschil tussen het uitgezonden en het opgevangen licht wordt omgerekend naar de corresponderende saturatiewaarde in het bloed (%).

 

Vitamine D (25-OH-cholecalciferol) : > 40 ; ideaal tussen 50 en 70

 

PTH (intact) : 10 - 65 ; best onder de 40 (zie ook "Calcium" en "Vitamine D")

 

CRP -us (ultra sensible) < 10mg/l of < 0.10mg/dL (zie "Systemische inflammatie-respons")

 

De CRP stijgt

 

> 100 mg/L bij:

        • bacteriële infecties

        • grote traumata

        • maligne tumoren (long, nier, blaas, (non)Hodgkin)

        • ziekte van Becterew

        • ziekte van Reiter

        • Polymyalgia rheumatica

        • ziekte van Crohn

        • diepe veneuze trombose

 

≤ 100 mg/L bij:

        • virale infecties

        • lichte bacteriële infecties

        • tbc

        • chronische reumatische aandoeningen

        • sarcoïdose

        • 2 ° infecties bij SLE (systemische lupus erythematodes, een auto-immuunziekte), sclerodermie, Sjögren, colitis ulcerosa, dermatomyositis, leukemie.

 

PLAC®-Test : is een nieuwe bloedtest die de enzymatische activiteit meet van Lp-PLA2 (fosfolipase A2 gebonden op een lipoproteïine), een specifieke biomarker voor vaatontsteking, die een belangrijke rol speelt in de vorming van onstabiele atheroomplaten, oorzaak van de meeste cardiovasculaire accidenten.

 

Sedimentatiesnelheid : < 7mm (na 1u), < 20mm (na 2u) :  

 

Komt overeen met de hoeveelheid gecoaguleerd bloed in een testtube na één of twee uren.

 

Niet specifiek diagnostisch oriënteermiddel : haar fysiologische waarden verhogen met de leeftijd, bij zwangerschap, en ingeval van een ontstekingshaard ergens in het organisme (pericarditis, vaattrombose, lupus, bacteriële infectie, levercirrose en leveraandoening, ziekte van Crohn, bepaalde kankers, obesitas, hypercholesterolemie...). Anderzijds verlagen NSAID en oestrogenen haar bloedwaarden.

 

 

Vetmetabolisme :

 

Triglyceriden : 30 - 170 mg/dl

 

De serumspiegel van de triglyceriden is normaal < 1,5 g/l (1,7 mmol/l). Ernstige hypertriglyceridemie wordt gedefinieerd als een concentratie > 5 g/l (5,6 mmol/l). 

 

Een ernstige hypertriglyceridemie verhoogt het risico op acute pancreatitis als gevolg van aanwezigheid van chylomicronen. Het cardiovasculaire risico dat samenhangt met een hypertriglyceridemie, is veeleer gelinkt aan de aanwezigheid van IDL (lipoproteïnen met een intermediaire dichtheid).

 

In geval van hypertriglyceridemie zijn niet-farmacologische maatregelen geïndiceerd om de TG te verlagen en wordt aanbevolen de serumlipiden enkele weken later te controleren.

 

Cholesterol totaal : 140 - 200 mg/dl (verhoogd risico bij < 140 en > 260) (---> hypothyroïdie?)

 

HDL cholesterol : 40 - 109 mg/dl

 

Er is discussie over de vraag of een hoge HDL wel degelijk het hart- en vaatstelsel beschermt, maar de HDL-cholesterolconcentratie is wel een krachtige marker van het cardiovasculaire risico en moet dus worden bepaald bij het ramen van het cardiovasculaire risico. Je kan zo ook de LDL berekenen. Er bestaat een elektronische versie van de SCORE, die rekening houdt met de HDL-cholesterolconcentratie. 

 

Volgens de HAS 2017 wordt een lage HDL gedefinieerd als een HDL < 0,4 g/l (< 1 mmol/l) bij mannen en < 0,5 g/l (1,30 mmol/l) bij vrouwen. 

Een hoge HDL-cholesterolconcentratie (> 0,6 g/l of > 1,5 mmol/l) wordt niet meer beschouwd als een beschermende factor.

 

LDL cholesterol (berekend) : 0 - 115 mg/dl (Friedewald : LDL-cholesterol = "totaal Cholesterol  - HDL  - 1/5 Triglyceriden")

 

De LDL wordt berekend met de formule van Friedewald. Die formule kan echter niet worden gebruikt als de serumtriglyceriden hoger zijn dan 3,4 g/l (3,9 mmol/l), als er chylomicronen in het bloed zitten en bij dysbètalipoproteïnemie. In die gevallen moet je de LDL bepalen.

 

Het is nog niet duidelijk of het beter is de LDL-cholesterolconcentratie te bepalen dan wel het apoB-gehalte.

 

Verhouding "Totaal cholesterol / HDL" : 2.66 - 4.44 (< 5)

 

Verhouding "LDL / HDL" : < 3.5

 

Triglyceriden / verhouding "Totaal cholesterol / HDL" : < 2

 

Lp(a) : < 30 mg/dl

 

Lipoproteïne (a) of Lp(a) is eveneens een onafhankelijke risicofactor voor atheromatose.

 

Bepaling van het Lp(a)-gehalte is enkel geïndiceerd bij patiënten met een hoog cardiovasculair risico, patiënten met coronairlijden of een cardiovasculair accident op jonge leeftijd, patiënten met een sterke familiaire geschiedenis en patiënten die niet reageren op statines. De Lp(a)-spiegel wordt genetisch bepaald en blijft levenslang stabiel. Het heeft dan ook geen enkele zin de bepaling te herhalen.

 

Het cardiovasculaire risico is verhoogd als het Lp(a)-gehalte hoger is dan 0,5 g/l.

 

Apolipoproteïne A-1 : verhoogd atherogeen risico < 120 - 165mg/100ml < verlaagd risico (is het eiwitbestanddeel van HDL-cholesterol met anti-atherogene werking)

 

Apolipoproteïne B-100 : 104mg/100ml (verlaagd risico) < 122mg/100ml (verhoogd risico) > 140mg/100ml (sterk verhoogd atherogeen risico, zelfs bij normaal LDL-cholesterolgehalte)

 

(is het eiwitbestanddeel van LDL, IDL en VLDL-cholesterol, bevordert het cholesteroltransport naar de cellen)

 

Bepaling van het apoB-gehalte brengt geen andere beslissende elementen bij bij de raming van het cardiovasculaire risico, maar is vooral geïndiceerd om de oorzaak van een gemengde hyperlipidemie te achterhalen. Het apoB-gehalte is niet verhoogd bij dysbètalipoproteïnemie, maar wel bij een familiaire gecombineerde hyperlipidemie.

 

Ratio Apo A1/Apo B : <1.28 (gunstig), > 1.28 (ongunstig)

 

PON-1 (paraoxonase-1) : is een enzym dat noodzakelijk is voor de werking van HDL. Bij ouder worden dalen de PON-1 niveaus in het bloed waardoor HDL minder in staat is om te beschermen tegen hart- en vaatziekten.

 

 

      • de PON-1 activiteit verlagen door : roken, hoog dierlijk vet dieet, overgewicht, antibiotica, statines, vrije radicalen, o-LDL, calorierestrictie, EDTA...

 

 

Nierfunctie :

 

Urinezuur : 2.4 - 5.7 mg/dl (vrouw), 3.4-7.0 mg/dl (man)

(ideaal ongeveer 4mg/dl bij de man en 3.5mg/dl bij de vrouw)

 

Bij enkele ziektebeelden, vooral bij jicht,  treedt een ophoping van urinezuur op (hyperuricemie). Deze ophoping is meestal het gevolg van zowel een overproductie als een verminderde uitscheiding van urinezuur. Verhoogde urinezuurniveaus zouden echter ook het risico op diabetes, arteriële hypertensie, obesitas en nierlijden verhogen.

 

Ureum : 10 - 50 mg/dl

 

Stikstofverbinding als afvalproduct bij de eiwitstofwisseling in de lever. Is giftig in hoge concentraties.

 

Een verhoging van de ureumwaarden in het bloed kan veroorzaakt zijn door :

 

        • acute of chronische nierinsufficiëntie

        • occlusie van de urinewegen (niersteen bv.)

        • dehydratie door bv. braken, diarree, infectie of irritatie van de blaas of van de urinewegen

        • prostatitis

        • te eiwitrijke voeding (in vlees, eieren, zuivel... maar ook in peulvruchten (bonen, erwten, linzen,  ...)

        • overmatige spierafbraak

        • ...

 

Een verlaging van de ureumwaarden in het bloed kunnen wijzen op  :

        • ernstige leverziekte

        • te eiwitarme voeding (vegetarisme)

 

 

Creatinine : 0.60 - 1.10 mg/dl

 

Creatinine is een afbraakproduct van creatine, een bestanddeel van de spieren. Het wordt normaal door het organisme met een vrij constante snelheid geproduceerd en door de nieren geklaard. De creatinine-klaring is een bruikbare maat voor de glomerulaire filtratiesnelheid (GFR), en dus voor de nierfunctie.

 

Te corrigeren voor ras, geslacht, leeftijd...

 

 

Cystatine C : 0.70 - 1.21 mg/l (van 1 tot 50 jaar); 0.84 - 1.55 mg/l (> 50 jaar).

 

Cystatine C is een geglycosyleerd polypeptide waarvan de aanmaak door alle cellen niet afhangt van geslacht, leeftijd, ras, voedingswijze of spiermassa.

 

 

 

Leverfunctie :

 

Transanimasen of Aminotransferasen :

 

ASAT : 10 - 31 U/l

ALAT :9 - 34 U/l

 

Transanimasen of aminotransferasen zijn de markers van leverletsels. Zij komen uit de levercellen in de bloedbaan terecht. Aspartaat transaminase (AST) is betrouwbaar en kan wijzen op een toxische lever of alcoholmisbruik. Regelmatig testen kan toelaten om de inname van alcohol goed te volgen. Als de waarden normaal zijn wijst dat op herstel.

 

Het aspartaat aminotransferase (ASAT, TGO) en het alanine aminotransferase (ALAT, TGP) verzekeren de verplaatsing van NH2-groepen van aminozuren naar ketonzuren. Het gehalte aan ASAT stijgt bij patiënten met lever- en galstoornissen. Het ASAT komt echter ook voor in het hartcellen en de spiercellen.  De necrose van deze weefsels doet het transaminase-gehalte in het bloed sterk stijgen : dit is een teken van celdestructie.

 

Alkalische fosfatase (PAL) : 100 - 300 U/l

 

De waarden van de alkalische fosfatase (een enzym dat het organische fosforester hydrolyseert)  verhogen wanneer er sprake is van aandoeningen die tot gevolg hebben dat de gal te weinig produceert : cholestase, biliaire cirrose, leveraandoeningen die door medicatie veroorzaakt worden, leverafstoting...

 

De alkalisch fosfatase wordt bij osteoblastische beenaandoeningen in grote mate vrijgesteld en wijst op osteomalacie, ziekte van Paget, kwaadaardige beentumoren... In beperktere mate is dit enzym verhoogd bij hyperthyroïdie, infectieuze mononucleose, Hodgkin, leukemie en actieve tuberculose.

 

Gamma-GT (GGT) : 5 - 36 U/l

 

Zo lager, hoe beter : < 35 UI/l (vrouw), < 45 UI/l (man).

 

Hoe meer de lever wordt gesolliciteerd, hoe hoger het gamma-GT-gehalte, hoe groter het risico op leververvetting (steatose).

 

Het gamma-glutamyl-transferase is een indicatie voor alcoholisme en levercirrose. Ook kunnen auto-immuunziekten, ziekten zoals diabetes, hartinsufficiëntie, MI, hyperthyroïdie en overgewicht, farmaca (o.a. antiepileptica) en levermetastasen het gamma-GT doen toenemen.

 

De Gamma-GT waarden stijgen al door een dagelijkse alcoholconsumptie gedurende 3 weken. Na 48 uren alcoholonthouding treedt terug een verlaging op. Wanneer hierna terug alcohol wordt opgenomen gaat de Gamma-GT waarde sneller stijgen (reeds na 1 à 2 weken).  De waarde van GGT is nuttig wanneer ze wordt gekoppeld aan de waarden van de transaminasen.

 

GGT is zeer interactief met ijzer. Overmatig ijzer zal de neiging hebben om GGT te verhogen, en wanneer zowel je serumferritine als GGT hoog zijn, loop je een aanzienlijk verhoogd risico op chronische gezondheidsproblemen, omdat je dan een combinatie hebt van vrij ijzer, dat zeer giftig is, en ijzeropslag om die toxiciteit gaande te houden.

 

Albumine : 35 - 30g/l

 

Albumine, het belangrijkste eiwit in het bloed, wordt aangemaakt in de lever en heeft een lange halwaardetijd (21 dagen : zie ook : "Proteïne-profiel") : een verandering in de albumineconcentratie zal dus niet onmiddellijk opgemerkt worden. Haar bepaling is toch belangrijk bij chronische leverziekten, omdat een daling van de concentratie in het bloed een maat is voor de ernst van de aandoening. Voldoende albumine is nodig om de osmotische druk te verzekeren tussen bloedvaten en weefsels. Een tekort aan albumine leidt tot vochtverplaatsing en accumulatie (oedeem) in de weefsels en de buikholte.

 

Cholesterol totaal : 140 - 200 mg/dl

 

Cholesterol wordt vooral in de lever aangemaakt. Haar gehalte kan stijgen bij cholestase (vermindering of blokkeren van de galsecretie), en dalen bij levercelinsufficiëntie.

 

 

Schildklierfunctie :

 

TSH : 0.3 - 3.9 μE/ml

indien > 10 μE/ml : wijst op een ernstige hypothyroïdie

indien < 0.1 μE/ml : wijst op een ernstige hyperthyroïdie

FT3 vrij : 2.1 - 4.2 pg/ml

FT4 vrij : 0.7 - 1.8 ng/dl

TT3 totaal : 87 - 180 ng/dl

TT4 totaal : 5.6 - 13.7 mcg/dl

 

Anti-TPO : < 60IE

 

DHEAs : 15 - 220 μg/dl

Prolactine : man : 0 - 20ng/ml ; vrouw : 0 - 23ng/ml

 

 

Seksuele Hormonen :

 

VROUW :

 

LH (hypofyse achterkwab) :

 

1ste deel van cyclus : 3 - 15 IU/l (> 15 IU/l : zwangerschap? controle met bepaling HCG)

Midden van cyclus : 20 - 200 IU/l

2de deel van cyclus : 5 - 10 IU/l

Menopauze : > 20 IU/l

Postmenopauze : 3x stijging binnen 3 jaar na begin van de menopauze (maar later dan FSH)

 

LH en FSH: primaire ovariële deficiëntie, syndroom van Turner, menopauze

 

LH en FSH : polycysteus ovariumsyndroom?

 

LH en FSH : hypofunctie van de hypofyse of hypothalamus

 

FSH (hypofyse achterkwab) :

 

1ste deel van cyclus : 2 - 10 IU/l

Midden van cyclus : 8 - 20 IU/l

2de deel van cyclus : 2 - 8 IU/l

Menopauze : > 20 IU/l

Postmenopauze : 10 tot 20x stijging binnen 3 jaar na begin van de menopauze

 

FSH en LH ↑: primaire ovariële deficiëntie, syndroom van Turner, menopauze

 

FSH en LH : polycysteus ovariumsyndroom?

 

FSH en LH : hypofunctie van de hypofyse of hypothalamus

 

Oestrogenen (follikel) : 17β oestradiol (het sterkste oestrogeen)

 

1ste deel van cyclus : 30 - 300 ng/l (110 - 1100 pmol/l)

2de deel van cyclus : 100 - 600 ng/l (360 - 2200 pmol/l)

Menopauze : < 10 ng/l (< 37 pmol/l)

Postmenopauze : verdere daling tot waarden < 25pmol/l (zodat oestriol belangrijker wordt dan oestradiol)

 

↑ ↑ : vroegtijdige puberteit, oestrogeensecreterende tumoren

 

: pilgebruik, functionele ovariastoornis, cyclus zonder ovulatie, geel lichaam insufficiëntie, menopauze, secundair hypogonadisme (probleem thv de hypothalamus of hypofyse met lage LH- en FSH waarden)

 

Progesteron (corpus luteum, bijnierschors) : de tegenhanger van oestrogeen, is betrokken bij de controle van de menstruele cyclus

 

1ste deel van cyclus : < 1μg/l (< 3.2 nmol/l)

2de deel van cyclus : > 8 μg/l (> 22 nmol/l) samen met de LH-piek, daalt vervolgens tot menstruatie

Menopauze : < 1 μg/l (< 3.2 nmol/l)

 

↑ ↑ : bewijs van ovulatie, zwangerschap

 

↓ ↓ : functionele ovariastoornis, geel lichaam insufficiëntie, spontane abortus, begin van menopauze, roken, PMS (significante daling op de 9de dag voor de menses)

 

Testosteron (bijnieren) : tot 0.6μg/ml (< 2.1nmol/l)

 

↑ ↑ : ovariacysten of -kanker, bepaalde farmaca, goedaardige of slechtaardige bijniertumoren, hypofyse-adenoom

 

: ziekte van de hypofyse of hypothalamus

 

 

DHEAs (bijnierschors) : 1311 - 3628ng/ml

 

Na de menopauze : 246 - 902 ng/ml

 

↑ ↑ : ovariacysten, virilisatie, goedaardige of slechtaardige bijniertumoren

 

: bijnierschorsinsufficiëntie

 

Prolactine (hypofyse) :

 

Prolactine-waarden hebben een dag-nachtritme (hoog 's morgensvroeg, laag 's avonds).

 

---> Prolactine speelt een rol in de vrijstelling van progesteron ; na de bevalling start en onderhoudt prolactine de melkproductie

 

Voor de menopauze : 3 - 23ng/ml (hogere waarden kunnen de ovulatie verstoren en leiden tot amenorroe)

Na de menopauze : 0 - 15ng/ml

 

: farmaca (neuroleptica, opiaten, oestrogenen (de pil!), amfetamines...)

 

↑ ↑ : zwangerschap, borstvoeding, hypothyroïdie, ziekte (adenoom) van de hypofyse of hypothalamus, stress, chronische nierinsufficiëntie, zware lichamelijke inspanning

 

: onvruchtbaarheid bij de vrouw door menstratiestoornissen of amenorroe, libidoverlies of impotentiestoornissen bij de man

 

: farmaca (dopamine-agonisten, ergot derivaten, L-dopa,  ...)

 

SHBG :

 

---> Sex Hormone Binding Globuline, het transporteiwit van o.a. oestradiol en testosteron.

 

↑ ↑ : wijst op een hogere oestrogeen- (en testosteron)binding en dus op minder vrij fysiologisch werkzaam (testosteron en) oestradiol ter beschikking : ---> anorexie, levercirrose (en dus minder afbraak...), hyperthyroïdie...

 

Kan veroorzaakt worden door orale contraceptiva, antiepileptica, HST...

 

↓ ↓ : wijst op een lagere oestrogeen- (en testosteron)binding en dus op meer vrij fysiologisch werkzaam (testosteron en) oestradiol ter beschikking : ---> hirsutisme, hyperandrogenisme, hypothyroïdie, polykystisch ovarium syndroom, obesitas, acromegalie...

 

Kan veroorzaakt worden door Cushing syndroom, hyperprolactinemie, androgeensecreterende tumor, behandeling met groeihormoon (GH), corticosteroïdes, androgenen, anabolica...

 

 

MAN :

 

LH (hypofyse achterkwab) : 4 - 24IU/l

 

↑ ↑ : functionele testesstoornis, primair hypogonadisme

 

: levercirrose, dysfunctie van de hypofyse of hypothalamus

 

FSH (hypofyse achterkwab) : < 22IU/l

 

↑ ↑ : functionele testesstoornis, primair hypogonadisme

 

: levercirrose, dysfunctie van de hypofyse of hypothalamus

 

Oestrogenen (testes) : 17β oestradiol : 1 - 5ng/dl

 

↑ ↑ : levercirrose,  testestumor, bijnieraandoening...  : ---> omdat androgenen teveel gearomatiseerd worden naar vrouwelijke hormonen wat kan leiden tot prostaathyperplasie, prostaatkanker, gynecomastie (borstvorming bij de man), cellulitis, waterretentie (behandeld met aromatase-remmer).

 

Opgelet : gynecomastie door farmaca komt ook veel voor : anti-androgenen,  oestrogenen, GnRH-agonisten en 5-alfareductaseremmers (bij BPH), bepaalde antibiotica, ketoconazol, protonpompinhibitoren (PPI), cardiovasculaire medicatie (spironolacton, amiodaron, captopril...), psychoactieve medicatie (fenytoïne, diazepam, haloperidol, TCA, fenothiazines...), drugs (alcohol, amfetamines, heroïne...)...

 

Andere oorzaken van gynecomastie : hypogonadisme, testistumoren, hyperthyroïdie, levercirrose, terminale nierinsufficiëntie, maar vooral obesitas (25 tot 30% van de gevallen)...

 

Progesteron (bijnierschors) : < 100ng/dl

 

: roken

 

Testosteron (bijnieren, testes) : 300 - 1200ng/dl (totaal) ; 9 - 40ng/dl (vrij)

 

↑ ↑ : vroegtijdige pubertijd, bijnierschorshyperplasie, HCG -producerende tumor, viriliserende bijniertumor, bepaalde farmaca, hypofyse-adenoom

 

: indien samen met LH en FSH wijst op een primaire testes-insufficiëntie ; indien samen met LH en FSH normaal of wijst op een secundaire testes-insufficiëntie (= defect thv hypofyse of hypothalamus) of na gebruik van synthetische anabole steroïden. Testosteronspiegels verlagen met de leeftijd (PADAM, zie : "Andropauze") waardoor verstoring van de androgeen/oestrogeen balans in het voordeel van de oestrogenen : ---> gynecomastie bij de oudere man.

 

DHEAs (bijnierschors) : 1948 - 4936ng/ml (195 - 494µg/dl)

 

↑ ↑ : goedaardige of slechtaardige bijniertumoren

 

: bijnierschorsinsufficiëntie

 

Prolactine (hypofyse) : 0 - 20ng/ml

 

---> beïnvloedt de secretie van testosteron

 

: farmaca (neuroleptica, opiaten, oestrogenen (de pil!), amfetamines...)

 

↑ ↑ : hypoprolactinemie, hypothyroïdie, ziekte (adenoom) van de hypofyse of hypothalamus, stress, chronische nierinsufficiëntie, zware lichamelijke inspanning

 

: libidoverlies of impotentiestoornissen bij de man

 

: farmaca (dopamine-agonisten, ergot derivaten, L-dopa,  ...)

 

SHBG :

 

---> Sex Hormone Binding Globuline, het transporteiwit van o.a. oestradiol en testosteron.

 

↑ ↑ : wijst op een hogere (oestrogeen- en) testosteronbinding en dus op minder vrij fysiologisch werkzaam testosteron (en oestradiol) ter beschikking : ---> ongevoeligheid aan androgenen, hypogonadisme, levercirrose, hyperthyroïdie...

 

Kan veroorzaakt worden door orale contraceptiva, antiepileptica, HST...

 

↓ ↓ : wijst op een lagere (oestrogeen- en) testosteronbinding en dus op meer vrij fysiologisch werkzaam testosteron (en oestradiol) ter beschikking : ---> hypothyroïdie, obesitas, acromegalie...

 

Kan veroorzaakt worden door Cushing syndroom, hyperprolactinemie, androgeensecreterende tumor, behandeling met groeihormoon (GH), corticosteroïdes, androgenen, anabolica...

 

ITT-test (Insuline Tolerantie Test) :

 

Door het inspuiten van insuline wordt de hypofyse gestimuleerd : er ontstaat een stresstoestand waardoor de hypofyse gestimuleerd wordt om cortisol, ACTH en groeihormoon aan te maken. Deze 3 hormonen worden om het halfuur in het bloed gemeten en tegelijk moet het suikerpeil in het bloed zakken tot onder de 40mg/dl. Normaal moeten de hormoonwaarden stijgen.

 

Andere relevante biochemische parameters (in urine) :         

 

Indicaan : of Kalium indoxylsulfaat, komt voort uit de omzetting van tryptofaan tot indol.

 

Deze stof wordt in de darm aangemaakt bij de afbraak van bepaalde eiwitten. Indol komt alleen voor in de urine bij leverinsufficiëntie en bij belangrijke darmgisting (anaerobe bacteriële groei).

 

pH : 5 - 6

 

Een verhoogde pH in een vers staal wijst op een urinaire infectie.

Acidose met een verlaagde pH treedt op bij vasten, diarree, diabetes mellitus en bij respiratoire aandoeningen.

Alkalose met een alkalische pH wordt gezien bij overvloedig braken en bij respiratoire hyperventilatie.

 

Ketonen :

 

Het ketonen-gehalte in de urine is een maat voor de vetverbranding (glyconeogenese) bij onvoldoende aanvoer van koolhydraten. Een stijging ervan (zonder stijging van de glucosurie) kan optreden bij vasten, bij tekorten door braken of diarree (gastro-enteritis...). Komt ketonurie samen met een belangrijke glucosurie voor dan wijst dit op diabetes.

 

Zie ook : "Ketogeen dieet".

 

Eiwitten (albumine...) : < 150mg/l

 

Eiwitten (in hoofdzaak albumine) in de urine wijzen op een nierziekte : er is geen nierziekte zonder albuminurie! Toch kan bij normale individuen een op te volgen fysiologische albuminurie optreden (moet kleiner zijn dan < 0.4g/24 uren urine).

 

Cortisol :

 

De bijnieren produceren normaal elke dag 30 à 35mg cortisol. Een zwakkere productie van maar 20 à 25mg (te controleren met een dosering in de urine over 24 uren) wijst op een uitputtingstoestand en kan gecorrigeerd worden met 4 à 15mg hydrocortisone oraal (fysiologische dosissen), zonder dat de bijnierfunctie hierdoor wordt verstoord. Vooral patiënten met regelmatige hypoglykemie-aanvallen en met ernstige vermoeidheid (chronisch vermoeidheidssyndroom) zijn geholpen met deze behandeling.

 

Mineralen :

 

Laten toe tijdens een behandeling de evolutie te volgen van bepaalde ziekten die te maken hebben met de calcium-fosfor huishouding :

 

Calcium (Ca) : 100 - 250mg/24u (2.5 - 6.2mmol/24u)

Fosfor (P) : 650 - 1400mg/24u  (20 - 45mmol/24u)

 

Maken deel uit van de opsporing en het bewaken van het zuur-base evenwicht en van de vochtstaat van het organisme :

 

Natrium (Na) : 100 - 300mmol/24u

Kalium (K) : 40 - 100mmol/24u

 

 

         

 

 

 ZOELHO (c) 2006 - 2024, Paul Van Herzele PharmD        Laatste versie : 09-apr-24                     

DisclaimerDisclaimer

 

De lezer dient steeds in acht te houden dat de beschreven curatieve eigenschappen in geen enkel geval het medisch advies vervangen, welke steeds onmisbaar is bij het stellen van een diagnose en bij bepaling van de ernst van de aandoening. Wel wordt de gebruiker gestimuleerd beslissingen met betrekking tot zijn gezondheid te nemen, op basis van eigen research, steeds in samenspraak met een professionele gezondheidswerker.

 

In alle gevallen valt het gebruik van dit programma enkel onder de controle, het beheer, de risico's en de verantwoordelijkheden van de gebruiker.